informatie bevers

 

Beschrijving

De bever heeft een brede, geschubde, horizontaal afgeplatte staart. De poten zijn vrij kort. De achterpoten hebben zwemvliezen. De kop is stomp en de oren en ogen zijn klein. De neus en oren kunnen worden afgesloten bij het zwemmen. Ook zit er in de wang een stuk weefsel dat de mond afsluit als het dier onder water knaagt. Hij heeft een paar sterke oranje tanden die altijd doorgroeien. Ze zijn oranje omdat het glazuur op de tanden oranje van kleur is, dat glazuur maakt zijn tanden sterk genoeg om door bomen te knagen. Hij verschilt van de verwante Canadese bever (Castor canadensis) door de lichtere vachtkleur en langere neusbotjes. De vacht is geelbruin tot zwart van kleur. De meest algemene kleur is rossig bruin. Bevers uit noordelijke streken hebben een donkerder vacht dan zuidelijke dieren.

De bever heeft een kop-romplengte van ongeveer 75 tot 90 centimeter en een lichaamsgewicht van 12 tot 38 kilogram. De staart is 28 tot 38 centimeter lang. De grootte verschilt per regio. Er zijn geen grootteverschillen tussen mannetjes en vrouwtjes.

Sociaal gedrag en woongebied[bewerken]

 
Boom met knaagsporen van een bever langs de Czarna Staszowska in Polen.

Bevers leven in kleine familiegroepen in de buurt van water. Meestal leven er zo'n vijf of zes bevers in een groep, bestaande uit een volwassen paartje en hun jongen van de twee laatste worpen. Jongen blijven zo'n twee jaar in een familiegroep, waarna ze hun eigen territorium gaan zoeken. Territoria worden afgebakend met anale geursporen, castoreum of bevergeil genoemd, die informatie bevatten zoals geslacht, verwantschap en mogelijk ook sociale status, leeftijd en grootte.[2]

Bij gevaar slaat een bever met zijn staart op het wateroppervlak.

De aanwezigheid van bevers wordt verraden door de aanwezigheid van omgevallen bomen, bomen waarvan de schors is afgeschild, ondiepe kanalen en een burcht in het water. Als het mogelijk is, bouwen ze een nest in een ondergronds hol. Anders bouwen de bevers een burcht. Bevers bouwen minder snel een burcht dan hun Canadese verwant, en de burchten van bevers zijn ook minder groot.

Bevers bouwen een burcht die tot 2 meter hoog is terwijl de doorsnede wel 10 meter kan bedragen. De ingang hiervan bevindt zich onder water, waardoor ze onbereikbaar zijn voor roofdieren. De burcht, bestaande uit een holle berg takken bevindt zich verder boven water. Hij heeft een 'natte kamer', waar de bever het water uit zijn vacht schudt, en een droge, met houtsnippers gestoffeerde nestkamer. De nestkamer ligt circa 20 cm boven het waterniveau en heeft een luchtgat. 's Zomers wordt om te rusten daarnaast vaak gebruikgemaakt van een leger, een ondiep kuiltje aan de oever onder struiken of andere dichte begroeiing met platgelegde vegetatie of houtsnippers.

Ook leggen bevers soms dammen en kanaaltjes tot zo'n 150 meter lang aan. Daarmee kan de waterhoogte in de omgeving van de burcht worden gereguleerd, zodat deze constant op dezelfde hoogte blijft en de burcht niet onder water loopt ook wordt hierdoor het foerageergebied vergroot. Hierdoor ontstaan kunstmatige meertjes. Bij hoge uitzondering worden dammen van 800 meter gebouwd, maar dammen van meer dan 150 meter zijn geen uitzondering. Als bouwmateriaal gebruiken ze stammen, takken, modder en stenen. Hiervoor kunnen 100 cm dikke bomen worden geveld. Een bever kan een 25 centimeter dikke boom omknagen in minder dan vier uur.

's Winters bevriest het water, waardoor ze niet naar boven kunnen om te ademen. Om dat toch te kunnen doen, maken ze een gat in de dam, zodat het water wegstroomt. Het water heeft zo plaatsgemaakt voor lucht.

Leefwijze[bewerken]

 
Beverdam in Anykščiai, Litouwen.

De bever is een dagdier, maar in gebieden waarin hij regelmatig verstoord wordt is hij hoofdzakelijk 's nachts actief. In onverstoorde gebieden laat hij zich voornamelijk 's ochtends zien. Bevers zijn goede zwemmers. Ze kunnen tot vijftien minuten onder water blijven, maar een duik duurt meestal vijf à zes minuten.

De bever heeft een zeer uitgebreid menu. 's Zomers eet hij kruiden, bloemen, jonge scheuten van waterplanten, grassen en wortels. Daarnaast eet hij ook alle delen van bomen en struiken (stam, takken, bladeren en wortels). Hij heeft een voorkeur voor wilg, populier en ratelpopulier. De schors van de stam knaagt hij af met zijn vlijmscherpe tanden. Zijn tanden groeien almaar door, omdat ze slijten door de tanden te gebruiken als gereedschap voor de bouw van hun burcht en een dam. 's Winters eet hij meer twijgen en schors, 's zomers meer groene plantendelen.

In tegenstelling tot de meeste andere knaagdieren houdt de bever 's winters geen winterslaap. In de herfst legt hij daarom een voedselvoorraad aan, bestaande uit takken en stammen van kleine bomen. Deze verankert hij onder water, in de buurt van de ingang. Het koude water houdt de voedingswaarde van de schors langer goed.

Voortplanting[bewerken]

 
Verspreiding van de bever binnen Europa (excl. Rusland).

Het volwassen paartje paart in februari. Na een draagtijd van 103 tot 108 dagen worden één tot zes jongen (gemiddeld 2,7) geboren in juni. De jongen hebben een vacht bij de geboorte, en de ogen zijn open. Enkele dagen na hun geboorte leren ze zwemmen, in de ingangen van de burcht. De jongen verlaten de geboorteburcht na twee tot drie jaar. Ze zijn na twee tot drie jaar geslachtsrijp. Jongvolwassen bevers verlaten meestal in het voorjaar het ouderlijk territorium om op zoek te gaan naar een eigen leefgebied.

Bevers zijn monogaam en blijven hun hele leven trouw aan één partner.[3]

Verspreiding en leefgebied[bewerken]

Bevers zijn afhankelijk van gebieden met water en aangrenzende bosgebieden. Ze hebben een voorkeur voor riviervalleien met veel uiterwaarden, begroeid met zacht hout, en houden zich voornamelijk op langs de trager stromende delen van de rivier. Ook zijn ze te vinden langs meren, beken, poelen en moerassen.

Vroeger leefden bevers in een groot deel van Eurazië: van de Britse Eilanden, de Benelux, Scandinavië, Polen en de Baltische staten tot in Rusland, Mongolië en China. De bever heeft veel te lijden gehad onder de jacht en was aan het begin van de 20e eeuw teruggedrongen tot enkele refugia. Dankzij natuurlijke herkolonisatie en herintroducties heeft de soort een comeback gemaakt in grote delen van Eurazië. Herintroductieprojecten vonden onder meer plaats in Groot-Brittannië[4], Hongarije[5] en Zweden.

Ondersoorten[bewerken]

 
Wislabever (Castor fiber vistulanus) langs de Narewka in Polen.

Doordat de bevers in de 20e eeuw werden terug gedrongen tot enkele refugia is er een algehele achteruitgang van de genetische diversiteit ingetreden. Het genetisch materiaal dat in deze populaties is overgebleven verschilt per populatie en vormt de basis voor het onderverdelen van de soort in verschillende ondersoorten. Er worden naar Gabryś & Ważna (2003) negen ondersoorten wetenschappelijk erkend:[6]

Bedreiging[bewerken]

Bevers worden meestal zeven of acht jaar oud, maar ze kunnen vijfentwintig jaar oud worden. De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn grote roofdieren, voornamelijk de wolf. Andere belangrijke doodsoorzaken zijn verhongering, verdrinking (in de winter, als het water plotseling stijgt en de dieren niet kunnen ontsnappen door het ijs) en auto-ongelukken. Ook sterven veel bevers plaatselijk aan tularemie, een ziekte die de lever, longen, milt en lymfeklieren aantast.

Het plaatselijk uitsterven van de bever is vooral veroorzaakt door de jacht. Hij werd bejaagd voor de vacht (beverbont) en het castoreum of bevergeil. Dat is een via de anaalklieren afgescheiden substantie die men al in de 17e eeuw aanprees als geneesmiddel en verwerkt werd in parfums. Deze naar muskus ruikende stof gebruikt de bever voor het afbakenen van zijn territorium.

De bever in Nederland en België[bewerken]

 
Beverburcht langs de IJssel bij Deventer

Herintroducties Nederland[bewerken]

De soort leeft in Nederland in een aantal zich goed ontwikkelende populaties die qua leefgebied naar elkaar toegroeien. Nadat de bever sinds 1826 niet meer was gezien, vonden in 1988 herintroducties plaats in de Biesbosch en de Gelderse Poort. In 2002 werd de bever uitgezet langs de Maas en in 2008 in Drenthe en Groningen. Ook in Flevoland en langs de IJssel hebben zich sindsdien bevers gevestigd. Anno 2016 vindt de provincie Limburg dat daar te veel bevers zijn en wordt het dier beschouwd als een potentiële bedreiging voor dijken.

Biesbosch[bewerken]

In de Biesbosch zijn tussen 1988 en 1992 42 bevers uitgezet. De eerste exemplaren waren afkomstig uit het Elbegebied in de toenmalige DDR. Er leefden na een aanvankelijk moeizame start vanaf 1988, met veel sterfte, in het jaar 2000 circa 100 exemplaren. De Biesbosch blijkt geen ideale biotoop: de beverterritoria zijn er groot (een teken dat er per oppervlakte-eenheid niet zoveel te eten te vinden is) en in dode bevers wordt erg veel cadmium in de lever en de nieren aangetroffen, afkomstig uit de wilgenbast die het hoofdbestanddeel van hun dieet in de Biesbosch uitmaakt. Wilgen concentreren dit zware metaal uit de bodem. Ook worden er in de Biesbosch belangrijk minder jongen geboren dan op andere locaties, zodat de populatie maar langzaam groeit. De maximaal te handhaven beverpopulatie voor de Biesbosch wordt geschat op circa 190 exemplaren. In februari 2005 is er uitbreiding in De Avelingen richting Gorinchem geconstateerd.

Maak jouw eigen website met JouwWeb